Commentary

De dag van de stervende walvis

woensdag, 10 Apr, 2013

Wat ik leerde op de dag dat een stervende walvis mijn leven spaarde

Commentaar door kapitein Paul Watson

De grootste gift die ik ooit kreeg, werd ook mijn grote en blijvende vloek.

Het was juni 1975 en ik was bemanningslid tijdens de eerste campagne van Greenpeace om de walvissen te beschermen. Het was ongeveer honderd kilometer voor de kust ten noorden van Californië. Voor ons, verspreid over het water als een buitenlandse armada, lag de walvisvloot van de Sovjets.
De schepen waren grijs, zwart en met roest bespikkeld. Vanuit de zijkant van het grootste schip, het enorme fabrieksschip Dalni Vostok, sijpelde een gestage stroom van dik dampend bloed de zee in. We voelden ons erg klein aan boord van de bijna 26 meter lange Phyllis Cormack, het schip uit Brits Columbia dat wij hadden gehuurd, onder commando van ‘no-nonsense’ kapitein John C. Cormack. De bemanning bestond uit dertien personen en ik was de eerste stuurman.

Dit was in de periode dat er nog geen beperkingen golden binnen tweehonderd mijl uit de kust en de Russen nog vrij visten en op walvissen joegen tot op 13 mijl uit de kust. De Amerikanen vond het niet leuk, maar juridisch konden zij er niets tegen doen. Zo kwam het aan op een kleine groep idealistische jonge Canadezen om de walvisjagers voor de Californische kust uit te dagen. We waren al sinds april naar hen op zoek en waren begonnen in het noorden bij de Koningin Charlotte Eilanden. Het was als het zoeken naar een speld in een hooiberg en we hadden geen idee waar we moesten beginnen. Maar begin juni kregen we een tip van een bron in Washington DC, die ik nooit kan openbaren. Als wij de Russische walvisjagers wilden vinden, dan moesten we naar het zuiden gaan. Terwijl wij richting het zuiden gingen, voorzag de bron ons van gegevens over de positie van de Sovjetvloot.
En daar waren we dan, bijna honderd kilometer verwijderd van de stad Eureka en wij naderden een enorm fabrieksschip en drie snelle harpoenschepen, die waren geverfd in de kleur van de eieren van een roodborst.

Wij betrapten hen terwijl ze aan het jagen waren, juist op het moment dat een harpoen zich in de achterzijde van een jonge potvis boorde. De walvisjagers lieten hem daar drijven voorzien van een radioboei, terwijl ze verder gingen met het achtervolgen van een ander slachtoffer.
Wij lanceerden een opblaasbare zodiac en ik stond op de boeg, de boeglijn strak om mijn pols gewikkeld ter beveiliging, terwijl we het lichaam naderden in de op en neer deinende golven.
Ik stapte uit de zodiac op het karkas van de walvis. Het was nog steeds warm en bloed vloeide en borrelde uit een gapende rauwe wond in zijn zijde. Een lang geel polypropyleen touw stak uit de lelijke wond. Het was afgesneden en de nylon strengen dansten over het oppervlak van het water, stroompjes bloed in een zalm roze getint schuim kloppend.
De Phyllis Cormack kwamen langszij, zodat onze fotograaf Rex Weyler een foto van de walvis kon nemen, met mijn lichaam als maat om de grootte van het dier te bepalen. Het dier was klein, ongeveer 7 meter. Een jonge walvis.
Mijn blote hand op de walvis voelde de warmte van het lichaam en het bloed op mijn huid was warm. De walvis lag op zijn linkerzij en zijn rechteroog was open, nietsziend naar de hemel starend. De onderkaak ging open en dicht met elke deining en ik kon de onderste twee rijen puntige tanden zien.
Plotseling klonk er een schreeuw van de Phyllis Cormack. Het harpoenschip kwam terug en ze hadden een brandslang die een stroom water onder hoge druk vanaf de boeg spoot.
Ik sprong in de zodiac, terwijl de Sovjets de dode walvis snel aan de zijkant van hun schip vastbonden en terugvoeren naar het fabriekschip. We volgden en filmden hen toen ze de walvis overbrachten naar de scheepshelling, waar het dier met kabels en lieren op het dek werd getrokken, waar mannen met lange scherpe messen klaarstonden om het lichaam te villen.
Meer bloed gutste uit de spuigaten de zee in.

Wij voelden ons zo hulpeloos, zo klein en zo nutteloos.

Nadat de harpoenschepen hun walvissen hadden overgedragen, verspreidden ze zich om het moorden te hervatten. Wij volgden een van de harpoenschepen in drie zodiacs, terwijl de Phyllis Cormack langzaam volgde. Het duurde niet lang voordat de Russen een nieuwe kudde hadden gevonden en opnieuw zetten zij de achtervolging in. Maar deze keer achtervolgden wij de walvisjagers, terwijl zij de walvissen achterna zaten. Onze strategie was eenvoudig. Wij zouden onze lichamen tussen de walvissen en de harpoenen plaatsen. Wij waren voorstanders van de geweldloze werkwijze van Gandhi en dit was de enige tactiek die wij konden bedenken om de walvissen te beschermen zonder de walvisjagers te verwonden.
We hadden hier al meer dan een jaar op geoefend en ik wendde me tot Bob Hunter, onze expeditieleider, die in de boot bij mij zat, en zei: "Nou Bob, dit is het. Laten we het doen."

Ik startte de buitenboordmotor en onze opblaasbare boot raasde voor het harpoenschip uit, met de andere twee zodiacs aan beide zijden. Binnen een paar minuten bevonden wij ons voor de walvisvaarder en achter de kudde met acht prachtige potvissen.
De dieren zwommen voor hun leven en waren niet in staat om voldoende lucht in te nemen voor een diepe duik. Ze waren snel aan het spuiten en we konden regenbogen zien sprankelen uit de mist die ze in de lucht uitstootten. We waren zo dichtbij dat we hun adem konden ruiken. Ons doel was om de weg van de harpoen te blokkeren.
Zouden de Sovjets het risico nemen een mens te doden om een walvis te kunnen slachten? Het antwoord op die vraag was voor ons een mysterie.
Maar we daagden hen uit om ons het antwoord op deze vraag te geven. Terwijl onze drie opblaasboten voor de boeg aan het racen waren, keek ik achterom naar een aap van een man, bukkend achter het grote harpoenkanon in een poging om een van de walvissen in het vizier te krijgen. Hij slaagde niet en was duidelijk gefrustreerd.
Plotseling stormde een grotere man naar voren en begon iets te schreeuwen in het oor van de Sovjet-harpoenier. De harpoenier knikte en hurkte achter zijn geweer toen de man, die we later identificeerden als de kapitein, opstond en met een glimlach op ons neerkeek. Hij haalde zijn vinger langzaam over zijn keel en dat was het moment dat we ons realiseerden dat Gandhi die dag niet met ons mee zou werken.

Ik zag de kudde walvissen op een deining voor ons omhoogkomen, net zoals het harpoenschip achter ons op een deining omhoog kwam. Toen onze opblaasboten in het diepe dal tussen de twee grote deiningen afdaalde, klonk een verschrikkelijke explosie.
De met explosieven geladen harpoen suisde over ons heen door de lucht, terwijl de aangesloten kabel vlak bij ons in de buurt op het water neersloeg, het wateroppervlak klievend als een groot zwaard. Voor ons schreeuwde een vrouwelijke potvis het uit van de pijn, terwijl ze op haar zij rolde en een fontein van heet dampend bloed uit haar lichaam stroomde. Naast haar kwam de grootste walvis van de kudde omhoog uit het zeeoppervlak en dook daarna weer weg. Terwijl zijn machtige staart met een knal op het water sloeg, verdween hij. De andere zes walvissen vluchtten verder, terwijl het enorme mannetje zich omdraaide om hen te verdedigen.

Een kort moment dachten we dat hij ons zou aanvallen. We hadden allemaal de oude prenten en houtsneden gezien van woedende potvissen die met hun sabelvormige tanden de walvisboten van Yankees in tweeën kliefden, waarbij gewonde walvisvaarders in zee vielen. We hadden maar weinig tijd om na te denken, want de oceaan achter ons ontplofte en deze grote walvis wierp zich uit het water om te proberen de man achter de harpoen te bereiken. Ze waren klaar voor hem en hadden snel het harpoengeweer met een losse harpoen herladen. Toen de walvis omhoog kwam uit het water, richtte de harpoenier het kanon en haalde de trekker over. Met een donderende explosie boorde de harpoen zich in het hoofd van de walvis.
Hij schreeuwde. Het was een verschrikkelijke kreet van pijn, schok en verwarring. Hij viel terug in de zee, rollend van pijn terwijl de oppervlakte van de zee rood kleurde van zijn bloed.

De twee stervende walvissen vochten voor hun leven tussen de harpoenboot en onze drie opblaasboten, terwijl wij roerloos toekeken.
Ik kon mijn ogen niet afhouden van de stervende walvis die het dichtst bij ons was. Zijn staart sloeg op het wateroppervlak en overal om hem heen verscheen roze schuim.
Opeens keek de walvis mij recht aan. Ik zag zijn enorme oog en ik kon zien dat hij mij zag. Op dat moment dook hij onder en ik zag roze bloederige bellen naar de oppervlakte komen, die zich richting onze boot bewogen. Binnen enkele seconden kwam het hoofd van de walvis boven het oppervlak van de zee uit en begon omhoog te torenen, steeds hoger, maar als in slow motion, en zo schuin dat we konden zien dat het zijn bedoeling was zich boven op ons te storten.
En terwijl zijn hoofd steeds hoger steeg, zag ik dat oog weer, zo dichtbij dat ik mijn eigen reflectie in die diepe donkere bol kon zien. Plotseling werd ik getroffen door het besef dat deze walvis begreep wat wij aan het doen waren. Zijn onderkaak raakte bijna de zijkant van onze opblaasbare boot. Hij was zo dichtbij dat ik hem had kunnen aanraken en een van de vijftien centimeter grote tanden met mijn vingers had kunnen omvatten. Zijn spieren spanden zich, hij stopte met stijgen en hij begon langzaam terug te glijden in zee. Ik hield oogcontact met hem, totdat zijn oog onder het wateroppervlak verdween.
En zo stierf hij.

Hij had ons kunnen doden, maar hij deed dat niet. De blik in zijn ogen heeft me sinds die tijd altijd achtervolgd. Ik voelde begrip en ik wist dat hij wist dat we er waren om hem te redden, niet om hem te doden. Ik schaamde me dat we hadden gefaald. Ik voelde me tegelijkertijd machteloos, boos, gefrustreerd en onder de indruk. Ik voelde me verschuldigd aan hem voor het sparen mijn leven. Maar ik zag ook iets anders in zijn ogen en dat was medelijden. Niet voor hemzelf of zijn soort, maar voor ons.
Een ongemakkelijk gevoel van schaamte maakte zich van mij meester, toen ik bedacht wat de walvis had waargenomen. Het was inderdaad medelijden, maar medelijden met ons, dat we het leven zo meedogenloos konden nemen, zo gedachteloos, en zo genadeloos: en waarvoor?
Wij zaten daar in onze kleine opblaasboten temidden van de walvisvloot van de Sovjets met de lichamen van een half dozijn potvissen levenloos liggend in de deining. Ik keek naar de zon die begon onder te gaan en ik herinnerde me dat de Russen vooral walvissen doodden voor de kostbare spermaceti-olie.
Spermaceti-olie wordt gewaardeerd om zijn hoge weerstand tegen hitte en wordt gebruikt in machines waar sprake is van grote hitte. In de Sovjet-Unie is vooral vraag naar deze olie voor de fabricage van intercontinentale ballistische raketten.
Hier waren zij deze prachtige, intelligente, sociaal complexe, wonderlijke wezens aan het afslachten ten behoeve van het maken van een wapen dat is ontworpen voor de massale uitroeiing van mensen.

En ik dacht bij mezelf: zijn wij echt zo krankzinnig?
Het is die gedachte, die onbeantwoorde vraag, die me sinds die dag altijd achtervolgt.
Wat ik zag in het oog van die walvis heeft mij ertoe gebracht mijn hele volwassen leven te wijden aan de bescherming van walvissen en de andere schepselen van de zee. Ik weet dat als we de walvissen, de schildpadden, de haaien, de tonijn en de complexe mariene biodiversiteit niet kunnen redden, de oceanen niet zullen overleven. Als het leven in onze oceanen afneemt, zal de mensheid hier ook onder leiden en als de oceanen sterven, zal de mensheid ook sterven. Wij kunnen niet op deze planeet overleven als de oceaan dood is.

Herdrukt met toestemming van The Guardian - 'What I Learned the Day a Dying Whale Spared My Life'

Delen

Gerelateerde teksten